
Taal stimuleren bij baby’s
Baby’s praten nog niet in de enge betekenis van het woord, maar ze reageren wel op taal. Ze vinden het heerlijk als je tegen hen praat. Dit kan de hele dag lang, maar zeker ook tijdens het eten en verzorgingsmomenten. Door te vertellen wat je ziet en doet leert een baby luisteren naar taal. Door middel van klankspelletjes, liedjes, rijmpjes, verhaaltjes… speel je samen met taal.
Tips om talig bezig te zijn met baby’s:
- Praat met een baby, ook al begrijpt hij het niet wat je zegt. Hij luistert en neemt de taal op. Geef geregeld het woord aan de baby. Zijn reactie mag dan niet verbaal zijn, maar hij reageert wel en vindt het heerlijk als iemand tegen hem praat.
- Reageer positief op zijn gelaatsuitdrukkingen, bewegingen en geluidjes.
- Speel in op de reacties van de baby door te verwoorden wat hij misschien wil zeggen. Zo ontdekt hij het verband tussen taal en betekenis.
- Praat tijdens momenten van gezamenlijke aandacht, over wat baby’s zien, horen, voelen, ervaren, zodat ze taal kunnen beleven.
- Gebruik geen ‘babytaal’ in de zin van ‘kromme’ taal. Spreek correct en volledig. Zeg dus niet ‘Pappeke eten?’, maar wel ‘We gaan fruitpap eten’.
- Herhaling zorgt voor een veilige, herkenbare en vertrouwde sfeer waarin een kind de kans krijgt nieuwe woordjes en taalstructuren te ontdekken. Herhaling zet een baby aan tot nabootsing. Stimuleer hem om aandacht te hebben voor klank, taal en communicatie door zijn geluidjes te bootsen.
Als een baby vanaf de geboorte in contact komt met verschillende talen, is hij gevoeliger voor uitspraakverschillen en/of taalconstructies. Dat kan het beheersen van verschillende talen later bevorderen. Taaldiversiteit, ook in de opvang, kan dus positief zijn voor iedereen.
Gesprekjes voeren
Stimuleer een kind tot taal door het kansen te geven om te spreken. Een kind dat een nieuwe taal begint te leren, gaat eerst door een ‘stille’ of ‘non-verbale’ periode. Ook als het kind niet spreekt, leert het een taal. Het luistert, leert nieuwe woorden, wordt zich bewust van zinnen. Hoe lang de stille periode duurt, verschilt per kind.
Enkele tips:
- Zorg voor een veilige en uitnodigende sfeer waarin het kind zich op zijn gemak voelt.
- Voer individuele gesprekjes en gesprekjes in kleinere kring. Op die manier zal een kind spontaner praten.
- Kom op ooghoogte met het kind.
- Stimuleer een kind om te spreken, maar dwing het nooit.
- Sluit aan bij de belangstelling van een kind.
- Geef een kind tijd om te reageren. Neem het woord niet te snel over.
- Bewaak de spreekkansen van elk kind. Zorg ervoor dat niet enkel assertieve kinderen aan het woord zijn.
- Toon oprechte aandacht voor wat een kind zegt en doet.
- Reageer spontaan en zorg onmiddellijk voor nieuwe spreekkansen.
- Sommige kinderen komen makkelijker tot praten via een pop of beer. Ze verwoorden wat de pop/beer doet, voelt, weet, denkt. Dat is minder direct dan rechtstreeks aangesproken worden.
- Lok spontane reacties uit door zelf iets ‘geks’ of ‘fouts’ te zeggen.
Vragen stellen
Door vragen te stellen, krijgt een kind spreekkansen. De vragen bepalen hoe het gesprek verder verloopt. Zo zijn open vragen moeilijker, maar wel stimulerender dan gesloten vragen. Bv. ‘ Speel je met blokken?’ in plaats van ‘ Waarmee speel je?’
Ook aan baby’s kan je vragen stellen. Las een pauze in zodat het kan reageren door een ‘uh’, een glimlach, een beweging met de handjes, … Antwoord zelf ook eens om het gesprekje verder te kunnen zetten. Wat belangrijk is bij 0- tot 6-jarigen is dat je varieert in je vraagstelling, dat je vragen afwisselt met rustmomenten en momenten waarin je uitleg geeft en woorden aanreikt en dat je luistert naar de antwoorden die kinderen geven.
Tips
- Overval een kind niet met een opeenstapeling van vragen over verschillende onderwerpen. Eén vraag per ‘spreekbeurt’ om verder op door te gaan is meer haalbaar.
- Stel verschillende soorten vragen.
- Stem de vraag af op wat het kind aankan, maar daag het kind ook uit.
- Stel natuurlijke vragen, vragen die voortvloeien uit waar het kind mee bezig is of over iets wat het kind boeit.
Voorbeelden:
- Waar speel jij graag mee? (open vraag)
- Eet je graag frietjes? (gesloten vraag)
- Hoe wil je die doos dichtmaken? (procesvraag)
Stimuleer om een stapje verder te gaan
Op school zal een kleuter ‘schooltaal’ of ‘academische taal’ leren kennen. Hierdoor leert het kind om helder en bondig over complexe zaken te praten. Zo is het voor een kind complex om over zaken te praten die niet aanwezig zijn in de omgeving (bv. de auto van oom Koen) of die zich in het verleden (bv. in het weekend) afspeelden.
Laat een kind al aan deze ‘schooltaal’ wennen door dieper in te gaan op wat het zegt, door het uit te dagen specifieker te zijn, door te praten over daar-en-toen i.p.v. hier-en-nu en door taal aan te bieden die net iets moeilijker is dan de taal die het kind al kent.
Tips
- Spontane gesprekjes blijven belangrijk.
- Geef het niet op wanneer een gesprekje in het begin beperkt is.
- Durf een kind moeilijkere vragen te stellen die hen stimuleren in hun denken. Durf de gesprekjes al eens wat moeilijker te maken, het maakt de taalproductie van het kind groter. Het is een goede voorbereiding op de kleuterschool.
- Ga dieper in op een kind aanbrengt.
- Sluit aan bij wat een kind zegt, maar daag het ook uit om specifieker te zijn.
- Hoe ouder een kind, hoe verder je kunt weggaan van het bekende, van de eigen leefwereld van het kind. Praat over onbekende stukjes van de wereld, over ‘daar en toen’ (i.p.v. hier en nu) en over het perspectief van de ander.
- Bied taal aan die net een stapje moeilijker is dan het niveau van het kind op dat moment. Pas dan leren ze taal.
- Ga bij het voorlezen soms verder dan de tekst van het boek. Tijdens voorleesmomenten is het gezellig genieten. Voorlezen leent zich ook erg goed voor het stimuleren van complexere taal. Ga dieper in op het verhaal, dan ontstaan vanzelf gesprekjes.
Een rijk taalaanbod
Tijdens het praten met kinderen is de verleiding vaak groot om de taal te vereenvoudigen, bv. door voorwerpen aan te wijzen en er de aandacht op te vestigen met woordjes als ‘dat’, ‘hier’, ‘kijk’, ‘zo’,… Het is echter belangrijk om op een niet-vereenvoudigde manier tegen hen te spreken. Vertrek vanuit concrete ervaringen die zich hier en nu voordoen. Praat op een natuurlijke manier met een kind. Zo leert het klanken, woorden en intonatie.
Tips
- Praat spontaan en natuurlijk over wat het kind doet en beleeft.
- Spreek in korte, maar volledige zinnen.
- Praat rustig.
- Leg de nadruk op kernwoorden (door verandering in toonhoogte, tempo, volume, plaats in de zin, herhaling).
Een begrijpelijk taalaanbod
Voor wie met kinderen praat, is het onvermijdelijk om woorden en uitdrukkingen te gebruiken die het kind nog niet (actief) beheerst. Je loopt vooruit op wat het kind al zelf kan zeggen. Dit is niet erg, want door nieuwe taal aan te bieden wordt de taalontwikkeling van het kind gestimuleerd. Nieuwe woorden moeten wel begrijpelijk gemaakt worden. Het kind leert het best wanneer ze het onbekende kunnen vasthangen aan iets bekends. Belangrijk is dat de begeleider actief opvolgt of het kind de boodschap begrijpt en zo nodig het taalaanbod herhaalt of aanpast om het begrip te bevorderen.
Tips
- Maak nieuwe taal zichtbaar en tastbaar door ze visueel te ondersteunen door prenten, gebaren, voorwerpen, door dingen aan te wijzen,…
- Bied een context aan voor het nieuwe taalaanbod. Verbind het nieuwe taalaanbod met:
- een handeling, bv. ‘rijden’: voer de handeling uit met een echt autootje
- een visuele, auditieve of tactiele ervaring, bv. laat het kind de handeling doen en maak ondertussen zelf het bijhorende geluid (‘brrrr’)
- eerder taalaanbod dat het kind kent, bv. ‘de auto rijdt op de tafel, de auto rijdt op de mat, de auto rijdt op de stoel…’
- eerdere ervaringen of kennis van de wereld van het kind, bv. ga aan het raam staan en wijs naar de rijdende auto’s op straat
- Gebruik alle mogelijke middelen om het begrip te verhogen.
- Spreek niet te snel en articuleer goed.
- Breng ‘reliëf’ aan in het gesprek. Dat kan door intonatie, herhaling of de kern van de boodschap naar voren te brengen.
Bv. kern naar voor brengen: ‘De bal. Wil je met de bal spelen?’ - Gebruik ook gezichtsexpressie, wijs dingen aan, gebruik gebaren en prenten.
- Herhaal waar nodig.
- Volg actief op of het kind alles begrijpt.
- Heb jij al eens een brandweerwagen gezien? (ervaringsvraag)
- Welk dier legt eitjes? (kennisvraag)
uitspraakverschillen en/of taalconstructies. Dat kan het beheersen van verschillende talen later bevorderen. Taaldiversiteit, ook in de opvang, kan dus positief zijn voor iedereen.
Vanzelfsprekend gelden alle tips voor de algemene taalstimulering ook voor meertalige kinderen.
Onderstaande tips zijn specifiek voor meertalige kinderen:
- Maak alles concreet. Gebruik visuele tekens en materialen, bv. prenten, boeken, foto’s, voorwerpen en poppen.
- Ondersteun wat je wil zeggen: breng info over met een gebaar, een actie of een directe blik).
- Betrek het kind met meertalige muziek en gebruik gebaren om de liedjes verstaanbaar te maken.
- Zorg voor activiteiten die taalgebruik stimuleren in het spel. Als een kind de taal ook nodig heeft bij het spel, dan zal het er meer aandacht aan geven en dan ‘beklijft’ de taal beter.
- Zorg voor ‘veilige’ activiteiten die taal natuurlijk met zich meebrengt op een niet-bedreigende manier, bv. bij een zand- en waterspel staat er geen einddoel voorop, dus is er ook geen angst om fouten te maken.
- Gebruik de naam van het kind regelmatig zodat het zich betrokken voelt.
- Gebruik rijke taal in combinatie met eenvoudige opdrachten, bv. “Eerst gaan we onze handen wassen. Was je handen maar met deze zeep. Hmmm, die ruikt zo heerlijk!”.
- Betrek het kind in sociale verantwoordelijkheden zoals het uitdelen van koekjes of werkjes.
- Betrek andere kinderen als focus in een gesprek.
- Moedig kinderen aan om goed te luisteren naar elkaar.
- Zorg voor activiteiten en routines die stimuleren dat kinderen onder elkaar spelen en spreken.
- Betrek een kind in kleine groepjes met andere kinderen die een goed rolmodel vormen van de te leren taal.
- Zorg ook voor momenten waarop een kind samen kan spelen met anderen die dezelfde taal spreken, zodat kinderen elkaar kunnen helpen als ze iets niet verstaan.
- Zorg voor antwoordkansen door herhaling, bv. bij het vertellen van een verhaal.
- Blijf praten zelfs als een kind niet reageert.
- Aanvaard non-verbale antwoorden, oogcontact en knikken.
- Bemoedig en prijs elke poging tot communicatie en elk gebruik van humor.
